I, de -woord & het -woord, weeën, pijn, smart; meervoudig zelfstandig naamwoord : weeën barensweeën;, II, bijvoeglijk naamwoord, flauw, naar: een wee gevoel hebben ;, III, tussenwerpsel, ach!: wee mij! ;, wee u!, ongeluk over u!;, wee je gebeente!, (bedreiging); zie ook bij, ach