I, het -woord, vlakken, oppervlak, vlakte;, een hellend vlak, zie bij hellen ;, figuurlijk gebied, terrein: in het sociale vlak, in het vlak van de politiek ;, II, bijvoeglijk naamwoord, plat, effen; figuurlijk zonder verheffing, nuchter: vlak van voorstelling ;, vlakke meetkunde, meetkunde die zich bezighoudt met eigenschappen van tweedimensionale figuren;, III, bijwoord, onmiddellijk: vlak bij de kerk ; precies: we hadden de wind vlak tegen