bijvoeglijk naamwoord en bijwoord, scherp, bits: een vinnig antwoord ;, hevig: een vinnige kou ;, tuk, begerig: vinnig op geld ;, Zuid-Nederlands wakker, flink, bijdehand, levendig: een vinnige knaap ;, Zuid-Nederlands alleen bijw snel, vlug: ze wisselden elkaar vinnig af ;, ` – -, de -woord (vrouwelijk), vinnigheden