de -woord (mannelijk), vingers, literaire taal vingeren, lid van de hand;, Gods vinger, duidelijk blijkende leiding van God;, iem. met een natte vinger kunnen aanwijzen (of belopen), iem. voordat een natte vinger droog is, dus vlug, kunnen aanwijzen;, hij is met een natte vinger te lijmen, gemakkelijk over te halen;, met de natte vinger, oppervlakkig, snel;, als je ze een vinger geeft, nemen ze de hele hand, als je hun iets geeft, willen ze alles hebben;, lange vingers hebben, diefachtig zijn;, een vinger in de pap hebben, medezeggenschap hebben;, het, iets in de vingers hebben, een vak, kunstgreep e.d. zonder veel moeite leren of goed beheersen;, lekker is maar een vinger lang, iets lekkers is vlug opgegeten;, mijn vingers jeuken, zie bij jeuken ;, iem. op de vingers kijken, streng toezien op iems. werk;, iem. de vinger op de mond leggen, iem. het zwijgen opleggen;, vinger en duim naar iets likken of aflikken, zeer begerig zijn naar iets;, zijn vingers erbij opeten, iets heel erg lekker vinden;, iets op zijn vingers kunnen narekenen of natellen, het verloop met grote waarschijnlijkheid kunnen vaststellen;, zich in de vingers snijden, zich door een domme streek schade berokkenen;, iem. op de vingers tikken, iem. een vermaning geven;, geen vinger uitsteken, niets doen, geen moeite doen om;, iem. om de vinger kunnen winden, hem kunnen laten doen wat men wil;, iets door de vingers zien, iets oogluikend toestaan;, de vinger aan de pols houden, iets nauwlettend volgen;, zijn vingers aan iets branden, schade ondervinden door iets te doen wat boven iems. mogelijkheden gaat;, de vingers erbij aflikken, van iets smullen, veel genoegen aan iets beleven;, lange vingers, langwerpige koekjes, aan één kant bedekt met suiker; zie ook bij, 1 groen , nawijzen , 1 wond