(vond, h. gevonden), na zoeken of toevallig in handen krijgen: een portemonnee vinden ;, aantreffen: ik dacht niet u hier te vinden ;, achten, van mening zijn: hij vindt het niet erg ;, zich (goed) kunnen vinden in, het eens zijn met;, bedenken: daar is toch wel wat op te vinden ; geen woorden voor iets kunnen vinden ;, het met iemand kunnen vinden, goed met iemand om kunnen gaan;, voor iets te vinden zijn, ertoe geneigd zijn;, te pakken nemen: ik zal je wel vinden