I, hoofdtelwoord :, met zijn vijven ;, hij heeft ze niet alle vijf, een van de vijf is op de loop, hij is niet goed bij zijn verstand;, geef me de vijf, reik me de hand; zie ook bij, gebod ;, II, de -woord, vijven, het cijfer 5;, allerlei vijven en zessen, allerlei bezwaren, uitvluchten; zie ook, vijfje