` aan – doen, (deed aan, h. aangedaan), aantrekken, omdoen: een jas aandoen ; bezorgen, toebrengen: iem. schande aandoen ; een bepaalde indruk of stemming maken: modern aandoen, onaangenaam aandoen ; treffen, ontroeren: hij was aangedaan door zoveel hulde ; even bezoeken: een tussenhaven aandoen ; aansteken: de lamp aandoen ; aantasten , : het keeltje was aangedaan